Nogmaals: bijbelvertalingen

Henk Helmantel, Nieuw Leven II (1999)

Eerder schreef ik kritisch over bijbelvertalingen. Dat kan veilig op een persoonlijke website, dacht ik. Het werd echter ook gedeeld via social media en toen kwamen er reacties. Een paar die mij een beetje wegzetten als domme dominee. Die heb ik genegeerd.

Maar Matthijs de Jong, hoofdvertaler bij het NBG, emailde  mij persoonlijk. Dat nam ik zeker serieus. Hij was vooral teleurgesteld over mijn laatste paragraaf. We hadden afgelopen zomer een heel goed gesprek, een plezierig gesprek zelfs. En ik beloofde opnieuw te schrijven. Het gaat inmiddels richting 9 maanden sinds het eerdere artikel, dus  tijd voor weeënactiviteit. Bij dezen.

Masterclass

In de zomervakantie deed ik mee aan een van de ‘masterclasses’ die het NBG organiseerde in het kader van de revisie van de Nieuwe bijbelvertaling. Dat was leerzaam en boeiend. (En het zette meteen de lijn uit voor mijn preek op Kerstmorgen.) Ik kreeg daar in Heerenveen een meer systematisch inzicht in de werkwijze en raakte verder onder de indruk van de inzet en het vakmanschap (m/v) van de vertalers. Maar dat nam zeker nog niet al mijn bezwaren weg. Ook het gesprek met Matthijs nuanceerde zaken, maar veranderde mijn mening alleen ten dele.

Eerlijk is eerlijk: ik merk dat ik vanaf de zomer makkelijker de Nieuwe bijbelvertaling gebruik in de kerkdiensten. Ik verander er altijd wel wat in, soms meer, soms minder: een woord dat volgens mij belangrijk is en ontbreekt, de (voltooid) tegenwoordige tijd in plaats van de gebruikelijke verleden tijd, aanpassingen om woordherhaling of parallellie weer hoorbaar te maken. Het ‘natuurlijke Nederlands’ ligt voor de meeste kerkgangers beter in het gehoor, dat geef ik toe. Ook in andere vertalingen die ik gebruik – de Naardense bijbel, de Willibrordvertaling, de Statenvertaling of de Bijbel in gewone taal – pas ik omwille van verstaanbaarheid of omwille van de grondtekst dingen aan. De ‘vroomvogel’ van Pieter Oussoren is bij mij toch gewoon een ‘ooievaar’. Zo heb ik het nu eenmaal geleerd onder de vlag van de Amsterdamse School.

Taal en tekst

Maar juist daarom blijf ik een paar bezwaren houden tegen de methode van de Nieuwe bijbelvertaling. De vertaalmethode zegt zich vooral te willen richten naar ‘wetenschappelijke consensus’. Dus zijn taalkenmerken minder belangrijk dan tekstkenmerken. In het Hebreeuws zeg je ‘zijn neus werd wit’, maar in het Nederlands wordt dat ‘hij werd witheet (van woede)’. Als je dat letterlijk vertaalt produceer je een soort Nederbreeuws en daar kan de hoorder geen chocola van maken. (En hoe zou je dàt nu weer zeggen in het Hebreeuws…?) Maar een tekstkenmerk moet je zo goed mogelijk bewaren in de vertaling, omdat je anders de schrijver verkeerd begrijpt, of helemaal niet.

Maar wat is nu een taalkenmerk en wat een tekstkenmerk? Op de masterclass in Heerenveen was ons groepje daar absoluut eenstemmig over bij Lukas 2, maar de NBG-vertalers lieten zich niet door ons overtuigen. Mijn conclusie: dat blijft dus discutabel en misschien ook arbitrair.

En aan dat ‘natuurlijke Nederlands’ kan ik maar niet wennen. Want dat is dan een soort gemiddelde van het hedendaagse Nederlands, de taal van de burger. Daarmee wordt en passant het Nederlands van streektaalsprekers (een substantieel deel van mijn kerkvolk), de straattaal van jongeren in de Randstad of de met talloze leenwoorden geupdate taal van de werkvloer genegeerd. Een keuze voor ‘natuurlijk Nederlands’ is ook een impliciete keuze voor een bepaalde maatschappelijke context.

Daarnaast: hoe ‘natuurlijk’ waren destijds het bijbels Hebreeuws – dat al vóór Jezus’ tijd een Aramese vertaling nodig had om verstaanbaar te zijn voor het volk – of het nieuwtestamentisch Grieks– dat nogal wat nieuwe woorden en hebraïsmen bevat? Ik ben allerminst overtuigd.

Literair vertalen is vrij vertalen

Hans Boland, gelauwerd vertaler van Tolstoj’s Anna Karenina – en veel meer– voert in een met die roman gepubliceerd essay een bevlogen pleidooi: ‘Mijn stelling is dat grote literatuur een vrije vertaling verdient.’ Vertalen is het ‘verzielen’ van een boek in een andere taal, zegt hij. Het oorspronkelijke Russisch kan niet synoniem of equivalent worden omgezet in een Nederlands dat het verdient. Het Russisch moet niet worden gekopieerd in het Nederlands, maar getransformeerd tot hedendaags Nederlands.

Ik krijg het gevoel dat het streven naar ‘natuurlijk Nederlands’ in de Nieuwe bijbelvertaling een soortgelijke koers kiest, zonder dat zo hard te zeggen. Opvallend genoeg noemde Boland bij De wereld draait door het Nederlands een ‘babbeltaal’ en daar wil hij juist gebruik van maken. Of dat kan vanuit het Russisch? Ik heb geen idee. Mijn kennis van die taal houdt op bij mir, pravda, vodka en njet. In ieder geval is een beoordeling hiervan mogelijk voor ieder die wel het Russisch beheerst. Dat is immers een levende taal en het gevoel ervan, de muziek, de veelkleurigheid zijn nog steeds direct te ervaren.

Met bijbelse talen ligt dat toch anders. Dat zijn geen dode talen, maar het leven ervan is kunstmatig. Natuurlijk is een vertaler er niet door simpelweg het woordenboek te raadplegen. Maar bij zo’n oude taal is het bijna onmogelijk het oorspronkelijke gevoel en de nuances terug te halen. Het dichtstbij komen de Joodse rabbijnen die vanaf hun vierde levensjaar dagelijks dat Hebreeuws gelezen hebben. Dan rest vertalers niet veel meer dan toch maar zo dicht mogelijk bij de structuur, de woorden en het ritme van het origineel te blijven, omdat iedere vrijheid onvermijdelijk onvrijheid meebrengt. Immers een vrije vertaling is nadrukkelijk bezig met interpretatie en sluit daarmee andere interpretaties ongemerkt, of wellicht met opzet, uit. Bij heilige Schrift kan dat levensgevaarlijk zijn.

Wetenschappelijke consensus

Wat betreft die wetenschappelijke consensus: dat is een relatief gegeven dat elke paar decennia wel weer verandert. Voorbeeld: de huidige wetenschappelijke consensus over de lezing ‘eniggeboren god’ in Johannes 1,18.

Die veegt de alle eeuwen door gevolgde lezing ‘eniggeboren zoon’ van tafel. In feite op grond van het argument dat de nieuwe lezing de moeilijkste variant is, terwijl in dit geval een afweging van alle interne en externe tekstgetuigen evengoed de andere kant op kan vallen. Die nieuwe consensus tooit zich, impliciet of expliciet, met het aureool van wetenschappelijke neutraliteit, terwijl hier een fundamentele theologische keuze wordt gemaakt, nl. ‘dat God mens wordt’. Voor de TeNaCH is het simpelweg ondenkbaar dat God ‘geboren’ zou worden, maar ook in de traditie van de Oosterse en de Westerse Kerk zijn daarover langdurige discussies gevoerd. Zo’n consensus is allesbehalve neutraal en kan nooit lang standhouden.

Voor zowel vertalers als uitleggers en hoorders is het van belang om zich bewust te zijn (of te worden) van de eigen, al dan niet theologische, vooraannames. Die bepalen namelijk door welke bril ze de teksten lezen en binnen welke context ze die verstaan, maar vooral ook waar blinde vlekken of blokkades zitten. Want heel veel ‘hoort’ men al nog voor het goed en wel gezegd is. Voor wetenschappers is dat een kwestie van methodologische zuiverheid, voor hoorders een zaak van eerlijkheid.

Theologische verantwoording

Daarachter zit voor mij een zeer fundamenteel methodisch probleem met de werkwijze rond de Nieuwe bijbelvertaling. Theologische discussie wordt zo veel mogelijk vermeden – wellicht omwille van de interconfessionaliteit? – maar omdat vertalen altijd de eerste stap van exegese is, kan dat in feite niet. Exegese is zelf naar haar aard theologische arbeid. Daarom moeten theologische keuzes geëxpliciteerd en verantwoord worden. De Statenvertaling deed dat ten dele al in de kanttekeningen.

Natuurlijk werken er bij het NBG bekwame exegeten die volop betrokken zijn bij het vertaalwerk. Mijn punt is dat de beslissende exegetische keuzes niet gemaakt kunnen – of mogen? – worden in de schijnbare neutraliteit van een vertaalgroep. Die keuzes horen bij de uitleg en die hoort thuis in de gemeente. Als wekelijks lezer en uitlegger van bijbelteksten heb ik er meer aan als de mogelijke keuzes beargumenteerd worden uitgelegd, bv. via kanttekeningen, dan dat er impliciet van alles wordt gekozen en in de vertaalde tekst verwerkt. Ook ik moet als preker kunnen uitleggen welke keuzes ik zelf gemaakt heb en waarom.

Het lijkt mij een verantwoordelijkheid voor de kerk zelf om die theologische keuzes bij het presenteren van een bijbeltekst duidelijk te maken en altijd opnieuw te bevragen. Niet per ongeluk heeft de rooms-katholieke kerk nog altijd een leergezag dat aan de bisschoppen is voorbehouden. Helaas laten protestantse kerken, wellicht door slechte herinneringen aan knokpartijen en scheuringen in het verleden, dat te gemakkelijk over aan de ‘neutrale deskundigen’. Dat voorkomt een hoop heibel en gekrakeel, maar het lijkt me vooral een doodzonde.

Een klein voorbeeld doe ik hierbij. In Lukas 24,15 (het verhaal van de Emmaüs-gangers) staat het werkwoord su-dzèteoo. De grondbetekenis is ‘samen iets (onder)zoeken’. In de Joodse traditie is dat zo ongeveer de basisregel voor alles: altijd samen blijven doorvragen en vooral niet stoppen als je het eens wordt. In het Nieuwe Testament kan het werkwoord in positieve zin betekenen ‘onderling bespreken’ of in negatieve zin ‘disputeren’, ‘redetwisten’. Nu is het opvallend dat vertalingen de neiging hebben het positief te vertalen wanneer het de leerlingen van Jezus betreft, maar negatief wanneer het gaat over schriftgeleerden, Farizeeën, Sadduceeën of Joden in het algemeen. Daarachter gaat  een theologische keuze schuil omtrent de waardering van de gespreksdeelnemers, maar die keuze blijft voor de meeste lezers onzichtbaar en wordt ook niet uitgelegd. Ook opvallend: de Vulgata vertaalt het meest neutraal en concordant, gevolgd door de Nieuwe bijbelvertaling.

Handelswaar?

Het is absoluut niet zo dat de vertalers van het NBG door de bril van kooplieden kijken. Daarvan was ik niet uitgegaan in mijn eerdere stuk en het is alleen maar meer bevestigd in de contacten sindsdien. Toch neem ik mijn ontboezeming van toen niet helemaal terug.

De mensen van het NBG moeten betaald worden en bijbels produceren of websites in de lucht houden kost ook geld. Dat snap ik. Maar dat geld komt er onontkoombaar via het heersend economisch systeem: een liberale markteconomie waarin alles draait om in geld uitgedrukte waardegroei. Ik blijf het ongemakkelijke gevoel houden dat zelfs wat voor mij heilige Schrift is daaraan niet ontkomt. En ik zou heel graag willen dat dat anders is. Een simpel ‘dat is nu eenmaal de realiteit’ – postmodern gezegd: TINA – is hierop geen antwoord.