Waar blijft de kerk?

Gereformeerde Kerk Aardenburg (1928-1968)Dit is waar ik ooit ben gedoopt. Deze Gereformeerde Kerk in Aardenburg deed dienst van 1928-1968, maar was bij mijn doop al niet meer in een al te beste staat. De kerk werd vervangen door een nieuw gebouw. Dat werd na 2008 verbouwd tot bed & breakfast, nadat de Gereformeerde Kerk van Aardenburg was samengevoegd met de Nederlandse Hervormde Gemeente ter plaatse. Men kerkt er nu in de middeleeuwse Sint Baafskerk, een gebouw met veel traditie, geschiedenis en sfeer. Maar toch kijk ik met enige weemoed naar het verdwenen gereformeerde vergaderlokaaltje. Want zo verging het elders ook vaak ‘onze’ kerken.

Afbraak en leegloop…

In Bleiswijk werd een nieuw gebouw neergezet, tegenover de oude kerk uit mijn kleuterjaren. Niet omdat de gemeente zo groeide, maar omdat heel veel Vinex toch voor aanwas zorgt en het oude gebouw echt niet meer kon. In Rijswijk werd de Laan Hofrustkerk uit mijn tienertijd in 1984 verkocht, maar het bleef wel een kerk. Van de andere twee Rijswijkse gereformeerde kerken is de Messiaskerk gesloopt en de Licht der Wereldkerk hernoemd tot Nieuwe Kerk, na de samenvoeging met de wijkgemeente van de in 2013 gesloopte hervormde Johanneskerk. De Opstandingskerk in Groningen, waarin wij trouwden, ging in 1994 over naar de GKv die het in 2016 weer verkocht. Het staat nu leeg in afwachting van wat de projectontwikkelaar ermee wil. Ook de Groninger Stadsparkkerk, de kerk van mijn vrouw, werd in 2000 verkocht, waarna het tot 2015 kerk bleef voor de vrije baptisten. Inmiddels zitten er  studentenappartementen in. Van de Getuigeniskerk in Delfzijl, waarin onze kinderen gedoopt zijn, kent zelfs de plek haar plaats niet meer, want daar staat een nieuw winkelcentrum bovenop (Reliwiki geeft de locatie fout aan). De Westerkerk in Goes, mijn eerste gemeente, is uiteindelijk verkocht aan een stichting en is geen kerk meer. De Hoogte in Goes-Zuid, waar Samen op Weg vorm begon te krijgen, staat sinds 2015 leeg. In datzefde jaar werd mijn eigen Oosterkerk in Goes, gebouwd in mijn geboortejaar, verbouwd tot Vredeskerk, waarna het naast de middeleeuwse Grote Kerk de enig overgebleven kerk voor protestants Goes is. In Schoondijke mocht ik zelf de Gereformeerde Kerk sluiten die in 1957 door mijn vader was geopend. Vooruit, met de opbrengst van de verkoop werd de Protestantse Kerk aan de Dorpsstraat mooi verbouwd. Maar al met al laten wij toch een spoor achter van gesloten of gesloopte kerken…

Onze jaren in Schotland bleven verschoond van kerksluitingen. Maar ter introductie in de Church of Scotland mocht ik tentamen doen over een boek met de opgewekte titel The Death of Christian Britain. In 1954 en 1955 trokken de massacampagnes van Billy Graham nog miljoenen naar steden als Londen en Glasgow, maar vanaf 1960 gaan alle cijfers neerwaarts: kerkbezoek, betrokkenheid, aantallen doop, belijdenis en huwelijk, inkomsten. Aanvankelijk gestaag of nog verborgen, naar het einde van de 20e eeuw toe in steeds rapper tempo. En de eerste decennia van de 21e eeuw hebben die trend zeker niet omgebogen, of zelfs maar afgevlakt. De publieke aanwezigheid van kerken en een christelijke cultuur zijn weggevaagd door secularisme en individualisme. Dat was een leuke binnenkomer in mijn nieuwe kerk. Over Nederland heb ik zo’n grondige analyse nog niet gelezen, maar hier is het echt niet anders dan in Schotland, eerder nog wat sterker.

…maar zeker niet het einde

Dat de kerk in het publieke debat niet meer meedoet en in de media voornamelijk aandacht krijgt als er schandalen zijn, is echter niet het einde van christelijk geloof. Het is alleen het einde van de vanzelfsprekendheid daarvan. Hoeveel geloof er werkelijk was onder al die kerkgangers tussen 1875 en 1950, de tijd dat alles groeide en bloeide, van de gereformeerde mannenbroeders tot aan het rijke roomse leven, staat nog te bezien. Kerklidmaatschap en kerkgang waren deel van de vaste structuur van de verzuilde samenleving. De winkelier kerkte waar zijn klanten zaten, de armen kerkten waar de diakonie hen onderhield, de plaatselijke elite kerkte omdat dat zo hoorde. Vóór 1875 was de betrokkenheid duidelijk minder. De emancipatie van ‘kleyne luyden‘ zorgde voor groei bij de gereformeerden, maar ook binnen de orthodoxe stroming in de hervormde kerk. De emancipatie van katholieken in het zuiden kreeg vleugels door de instroom van jonge bevlogen kapelaans en door het aanhoudende werk van de kloosters.

Zowel die emancipatie als de positie van de gevestigde orde kwamen na de Tweede Wereldoorlog in een compleet ander perspectief te staan. Toegenomen welvaart (wederopbouw, minimumloon, vakantiegeld, cao’s), toegenomen welzijn (uitkeringen, ziekenfonds, inentingen, sociale woningbouw) en toegenomen vrijheid (vakantie, auto, voorbehoedmiddelen, grotere onderwijskansen) zetten heel het bouwwerk van een gevestigde christelijke samenleving op losse schroeven. In feite weet ik niet beter dan dat je bij alles in kerk en samenleving vragen kon stellen en dat je in alles zelf mocht (of moest) kiezen. Ik heb alleen nog het staartje meegemaakt van een voorheen behoorlijk gesloten gereformeerde wereld.

Uit de jaren ’70 en ’80 herinner ik mij dan ook dat er veel vragen werden gesteld en dat vaste zekerheden met kruiwagens tegelijk werden afgevoerd. Ik herinner mij dat als soms verwarrend, maar vooral bevrijdend. De cabaratier Fons Jansen leidde ons om zo te zeggen lachend die oude kerk uit. Theologie studeren was jaren later voor mij alles behalve het reproduceren van antwoorden op vragen die niet langer de mijne waren. De theologie van de Amsterdamse School – wie kent die nog? – opende voor mij ongedachte wegen. Van het verletterlijken en historiseren van de bijbel vandaan, terug naar de Joodse wortels van christelijk geloof, met een kritisch oog voor wat de bijbeltekst nu eigenlijk wel of niet zegt. De Naardense bijbel kwam voort uit deze uitlegtraditie. Op de valreep voor ons vertrek naar Schotland schreef ik mij in voor de eerste uitgave ervan en ik was bij de eerste duizend kopers. Voor de Library van Iona Abbey regelde ik ook een exemplaar.

In die jaren ’70 en ’80 waren er talloze vragen die met geloof en kerk te maken hadden. Over de rol van vrouwen en kinderen. Over kerkelijk spreken rond vredesvraagstukken, armoede, derde wereld, milieuproblemen, apartheid, racisme, mensenhandel, democratisering, seksualiteit enzovoort. De hele wereld kwam de kerk binnen. Daarmee kwam een groot deel van de christelijke antwoorden, gebonden aan een bepaalde religieuze en culturele context die verbrokkelde en verdampte, onder vuur te liggen. Op het gereformeerde erf resulteerde dat bv. in synodale uitspraken over kernwapens en apartheid, maar ook in een rapport over het gezag van de bijbel (God met ons uit 1980). Er was een complete beweging voor liturgische vernieuwing en experimenten met kerkdiensten. Op het hervormde erf was er een beweging als Christenen voor het Socialisme.

Maar dat lijkt allemaal voorbij. De vragen van vandaag gaan over wel of niet zingen uit de bundel Opwekking, over praktische pastorale vragen (met veel troost, hoop en liefde in de antwoorden), over leuke dingen doen met social media (met grote argeloosheid of gevaarlijke onnozelheid), over christelijk afvalscheiden en tuinieren, hier en daar een ongevaarlijk snufje ‘spiritualiteit’. Stuk voor stuk zaken die met geloof te maken hebben, maar geen van die vragen zal echt tot inhoudelijke of zelfs maar zinvolle verandering leiden. Het zijn vaak de dingen waarmee wijzelf vroeger al bezig waren. Maar een mens groeit toch verder? Het kan toch niet blijven bij pragmatische dingen, waarbij het geloof stilzwijgend en om discussie te voorkomen maar wordt teruggebracht tot een beetje orthodoxie light? De kerk kan toch niet blijven bestaan als niet meer dan aanbieder of verkoper van religieuze waren?

Zeker, er zit leven in de kerk. En nog zekerder, er is geloofsleven buiten de kerk. Maar de vragen die er werkelijk toe doen moeten hoognodig weer aan de orde komen. En ja, daar mag best discussie van komen. Graag zelfs. De kerk moet hoognodig leren dat discussie tot haar grondslagen behoort. De kunst van christelijk ruziemaken. Niet de goede antwoorden wegen het zwaarst, maar de altijd doorgaande vragen.

Maar hoe dan?

Vooropgesteld: in een tijd waarvoor transitie en transformatie typerend zijn, kun je niet eenvoudig een route naar morgen uitstippelen. Je moet het zelfs niet willen. Wat ‘morgen’ is of wanneer dat komt is volstrekt onzeker. En over vandaag moeten we nog anders leren denken dan alleen maar negatief of moedeloos. Maar ik denk dat de kerk een paar dingen broodnodig moet doen.

1. Vrolijk beginnen aan een nieuwe theologie. Dat wil zeggen: opnieuw doordenken wat we nu eigenlijk preken en verkondigen. Is dat gewoon het oude schema schepping-zondeval-verlossing-wederkomst? Is Jezus gewoon God en is de bijbel een boek met feiten over de geschiedenis van God en mensen? Bestaat de werkelijkheid nog steeds uit twee tegengestelden: sterfelijk lichaam en onsterfelijke ziel, zondige aarde en volmaakte hemel, de goede God en de boze Satan? Het zijn allemaal denkschema’s en denkbeelden die gebouwd zijn op de rationaliteit van de Verlichting, zelfs als ze zich daar schijnbaar tegen afzetten. Bovendien haken ze meer dan we willen weten aan bij het dualisme van het oude heidendom. We moeten dat bewust durven loslaten om opnieuw helder te kunnen denken. De Verlichting rekende met drie dimensies, wij voegen daar tijd aan toe als vierde dimensie, maar de natuurwetenschap rekent al met vijf of zes dimensies. Het mechanistisch wereldbeeld kantelt net zo hard als het religieuze.

Om dat te doen zijn twee onderling verbonden wegen noodzakelijk: bijbellezen en vieren.

De bijbel moeten we opnieuw leren lezen zonder vooropgezette filters die de tekst meteen in een bepaalde mal persen, met name de mal van het (zogenaamd) letterlijk lezen. De bijbel is geen (heils)historisch feitenboek. De bijbel bewijst niets tegen of voor de natuurwetenschap. Je leest nooit ‘wat er staat’, maar altijd ‘hoe jij uitlegt wat er staat’. De bijbel is al duizenden jaren gelezen en al die uitleg mogen wij benutten. Dat vergt denkwerk, leeswerk en vooral gesprek. En het vermogen om onze eigen filters te onderscheiden.

Vieren moet opnieuw een oefening worden in het je samen openstellen voor een Aanwezigheid die dat begrip te boven gaat. Gods alomtegenwoordigheid is geen feit, maar een belijdenis. Vieren brengt de bijbel in het midden en verbindt die met sacramenten, symbolen, persoonlijk geloof en vragen uit de wereld van alledag. Vieren doet een beroep op hoofd, hart en handen, zonder eenzijdig rationeel, emotioneel of activistisch te zijn. Dat vergt oefening, trouw en een open geest.

2. Altijd concreet denken en doen in plaats van abstract. We moeten los durven komen van de grondhouding van onze huidige cultuur waarin alles wordt geabstraheerd tot feiten, cijfers en onderzoeken. Daarmee vind je hooguit een gemiddelde of een grootste gemene deler, maar niet of nauwelijks dat waar gelovigen werkelijk mee bezig zijn of tegenaan botsen. Dus ophouden met eerst een plan te maken, doelen te stellen, oplossingen te bedenken. Dat doodt de creativiteit maar bovenal veegt het alle details waarom het nu juist gaat onder het tapijt. Vrijwel niemand verlaat de kerk of geeft het geloof op om een principiële reden. Juist de dagelijkse ‘nitty gritty’ doet ertoe.

Dat betekent dat kerkewerk en ook theologie te allen tijde lokaal moeten gebeuren. Niet voor of over de mensen, maar bij hen en met hen. Niet docerend maar samen lerend. Niet een plan uitrollen maar ‘hands-on’ uitvinden wat gedaan, gedacht of gezegd moet worden. Niet door experts maar door de mensen zelf (waar de experts die er uiteraard zijn zich tussen mengen). Dat gaat ongetwijfeld knetteren en botsen. En dat moeten we dan ook meteen maar leren: ruzie is geen zonde maar eerder noodzaak. Want pas als je er samen uitkomt, heb je echt iets geleerd. Mits het niet erom gegaan is wie het exclusieve gelijk krijgt. Gelijken en ongelijken mogen samen bestaan. Je moet er soms wel een praktische oplossing bij bedenken.

3. Durf het ‘gij geheel anders‘ op een ontspannen manier te beamen. Een kerk is niet ‘net zo’ als elke andere organisatie. Een kerk is geen bedrijf dat diensten of producten verkoopt. De kerk is geen organisatie met centraal beleid dat lokaal wordt uitgevoerd. De kerk valt sowieso niet te managen. En vooral dit: de kerk hoeft zich niet te schikken naar het seculier-materialistische mensbeeld van de huidige cultuur. Want dat ‘andere’ verwijst naar het oneindig grotere van iets of iemand waarvoor we bij gebrek aan woorden ‘God’ zeggen – of beter en bijbelser: HEERE, ENE, Naam.

Bijbellezen en vieren, altijd concreet en in de lokale gemeenschap, en anders durven zijn. Volgens mij deden die gereformeerden in Aardenburg precies dat. Het anders zijn raakte waarschijnlijk te veel gestold in een vaste code van taal en gedrag. Daarbij haakten jongere generaties af. Maar wat ze in dat ‘kerkje van Catsman’ deden was helemaal niet verkeerd. In feite moeten wij dat opnieuw durven uitvinden. Dat doet de kerk alle eeuwen door steeds opnieuw. De Sint Baafs in Aardenburg getuigt ervan.

Klaas Runia, destijds hoogleraar praktische theologie in Kampen, schreef in 1988 een zuchtend boekje Waar blijft de kerk? Al het vertrouwde confessionele brokkelde af en zonder die harde kern kon hij zich toen geen kerk voorstellen. Drie decennia later, terwijl de kerk al stukken verder is met afbrokkelen, schrijft Erik Borgman, hoogleraar publieke theologie in Tilburg, een bijzonder bemoedigend boek met dezelfde titel, Waar blijft de kerk? De ondertitel zegt waar het om gaat: ‘Gedachten over opbouw in tijden van afbraak’. En daarmee bedoelt hij dat de kerk een sacrament is. Amen. Bekijk hier de filmpjes bij dat boek.

Zie ook het vervolg op dit stuk, waar ik concreter schrijf hoe het niet moet en in welke richting het mogelijk wel kan.